Ze is een jonge vrouw van 20. “Vertel eens,” vraag ik haar, “wie ben jij?” Een heleboel woorden vertellen mij over wat ze allemaal doet, hoe ver ze met haar studie is, dat ze nog thuis woont. “Thuis, hoe ziet dat er uit bij jou?”, vraag ik haar. En zomaar even tussen de regels door vertelt ze dat haar moeder overleed toen zij zeven was. Lang geleden. En over dat haar vader al heel snel een nieuwe relatie kreeg, over hoe ze nu met de nieuwe vrouw van vader een moeder-dochter-relatie heeft. Een liefdevol nest.

Ze praat door; over haar bijbaan, haar vriendinnen, haar creatieve hobby’s, over al haar bezigheden. Ik kan er geen speld tussen krijgen. En dan breng ik ter sprake wat ik al een tijdje voel: “Waarom ren jij steeds?” Ze valt, voor het eerst in het gesprek, even stil en begint dan een nieuwe spraakwaterval. Ik schiet in de lach. Verwonderd kijkt ze naar mij en schiet ook in de lach. “Ja, zo gaat het altijd.”

En als ik vraag waarom stilstaan toch zo moeilijk is, komen de tranen. Behoedzaam praten we verder. Over hoe zij als klein meisje van 7 jaar leerde om steeds maar door te gaan. Niet blijven stilstaan bij wat er nu is, maar hup.. door. En vooral geen aandacht voor jezelf vragen, zeker niet voor wat pijnlijk en moeilijk is.

Mijn gedachten dwalen even af, want oh, wat ken ik dit goed: Geen aandacht vragen voor wat moeilijk is. Dat kan ik zo goed dat mensen beginnen te denken dat niets moeilijk is voor mij.

“Zo had ik er nog nooit naar gekeken”, zucht ze. En ik zucht maar eens met haar mee.

 

Mijntje